Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT1597

Datum uitspraak2005-03-15
Datum gepubliceerd2005-03-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1796 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is terecht besloten dat de WAZ-uitkering slechts wordt uitbetaald voorzover deze de bevallingsuitkering ingevolge de Ziektewet overtreft?


Uitspraak

03/1796 WAZ U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats] appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 17 september 2001 heeft gedaagde aan appellante met ingang van 19 juli 2000 een bevallingsuitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, waarbij is bepaald dat deze uitkering slechts wordt uitbetaald voorzover deze de bevallingsuitkering ingevolge de Ziektewet overtreft. Namens appellante heeft [echtgenoot], echtgenoot van appellante, tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 januari 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar gegrond verklaard voorzover het de berekening van de grondslag van de bevallingsuitkering ingevolge de WAZ betreft. Daarbij is de uitkering nader vastgesteld op f 26,93 per uitkeringsdag. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Dordrecht heeft bij uitspraak van 28 februari 2003, reg.nr. AWB 02/195, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Namens appellante is mr. Van Driel voornoemd van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 1 februari 2005, waar appellante met voorafgaand bericht niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. M.H. Beersma, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Appellante was voorafgaande aan haar per 19 juli 2000 ingaande zwangerschaps -en bevallingsverlof 2 dagen per week werkzaam als alfahulp en 1 dag als schoonmaakster in loondienst. Gedaagde heeft aan haar in verband met de bevalling een uitkering ingevolge de WAZ toegekend uit hoofde van haar werkzaamheden als alfahulp. Daarnaast is aan haar een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend op grond van haar werkzaamheden in loondienst. In hoger beroep is uitsluitend nog in geding het feit dat gedaagde bij de toekenning van de WAZ-uitkering toepassing heeft gegeven aan artikel 59, vierde lid, van de WAZ, zoals dat destijds luidde. Ingevolge dit artikel wordt in het geval er zowel recht bestaat op een uitkering in verband met bevalling als bedoeld in artikel 22 van de WAZ als op ziekengeld in verband met bevalling als bedoeld in artikel 29a van de Ziektewet, de bevallingsuitkering ingevolge de WAZ slechts uitbetaald voorzover deze het ziekengeld overtreft. Namens appellante is aangevoerd dat deze regeling onrechtvaardig is omdat appellante in haar afzonderlijke werkzaamheden als alfahulp en als schoonmaakster in loondienst twee zelfstandige en van elkaar onafhankelijke rechten heeft opgebouwd. De uitleg die gedaagde aan het bepaalde in artikel 59, vierde lid, van de WAZ heeft gegeven, zou niet stroken met de bedoeling van de wetgever. In artikel 59, zevende lid, aanhef en onder b, van de WAZ wordt bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels kunnen worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering of uitkering in verband met bevalling met de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde uitkeringen in situaties waarin deze leden niet of onvoldoende voorzien. Er is echter geen algemene maatregel van bestuur getroffen. Volgens mr. Van Driel is het de vraag of gedaagde -nu de nadere regelgeving ontbreekt- de bepaling in artikel 59, vierde lid, van de WAZ in het nadeel van appellante heeft mogen uitleggen. De rechtbank heeft hierover het volgende overwogen: " Met betrekking tot een dergelijke samenloop van uitkeringen is in artikel 59, vierde lid, van de WAZ dwingend geregeld dat de WAZ-uitkering wordt geanticumuleerd met de bevallings-uitkering op grond van de Ziektewet. De hieraan ten grondslag gelegde gedachte is dat het recht op WAZ- en op bevallingsuitkering naast elkaar kan bestaan omdat voor de bevallingsuitkering niet vereist is dat men arbeidsongeschikt is. Er is derhalve sprake van twee losstaande verzekerde risico’s. De overeenkomst is echter dat men geacht wordt inkomen te derven omdat men niet meer kan werken, voor welk verlies men niet tweemaal uitkering kan krijgen, noch binnen dezelfde verzekering noch op grond van het feit dat men voor dat verlies voor meerdere sociale verzekeringswetten verzekerd is. Gelet hierop heeft verweerder terecht het ziekengeld op de toegekende WAZ-uitkering gekort. De omstandigheid dat de nadere regelgeving is uitgebleven, doet aan dit dwingende karakter niet af." De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan toe dat hij in zijn uitspraak van 25 april 2003, nr. 00/3437 WAZ, gepubliceerd in RSV 2003/193, al heeft overwogen dat de anticumulatieregeling die is opgenomen in artikel 59, vierde lid, van de WAZ past binnen het systeem van de WAZ, waarin uitsluitend een voorziening wordt geboden in aansluiting op uitkeringen ingevolge de werknemersverzekeringen en waarbij -behoudens waar het de vrijwillige verzekering betreft- slechts premie wordt geheven over het WAZ-verzekerde inkomen voorzover dat een eventueel inkomen uit een dienstbetrekking overtreft. De aangevallen uitspraak voorzover deze is aangevochten, komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van H.H.M. Ho als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2005. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) H.H.M. Ho. Gw